Title

Attitudes ten aanzien van het Nederlands

In 2020 vinden moedertaalsprekers in Nederland, Friesland, Vlaanderen en Suriname Nederlands overwegend een mooie taal (resp. 74,7%, 74,5%, 76,9% en 63,4%). Niet-moedertaalsprekers zijn er minder uitgesproken positief (resp. 48,7%, 18,7%, 42,3% en 49,1%) en in Brussel is dat bij zowel moedertaalsprekers als niet-moedertaalsprekers het geval (45,5% resp. 42,9%).

> Download bovenstaande infographic en druk deze af.

Overal vinden zowel moedertaalsprekers als niet-moedertaalsprekers het in 2020 belangrijk dat kinderen Nederlands beheersen, in Nederland (95,2% resp. 91,6%), Friesland (95,8% resp. 83,7%) en Vlaanderen (96,5% resp. 100,0%) meer dan in Brussel (80,8% resp. 63,4%) en Suriname (75,0% resp. 72,2%). In vergelijking met de vorige meting zijn in Brussel zowel moedertaalsprekers als niet-moedertaalsprekers minder positief geworden. In Suriname geldt voor moedertaalsprekers hetzelfde, maar niet voor niet-moedertaalsprekers, die deze keer juist positiever zijn geworden.

In Nederland, Suriname en Brussel vinden meer deelnemers aan de enquête niet dat Nederlands beheersen een voorwaarde moet zijn om een baan te krijgen dan wel. Dit geldt voor zowel moedertaalsprekers (42,3% niet in Nederland, 52,2% niet in Suriname en 61,2% niet in Brussel) als niet-moedertaalsprekers (51,8% niet in Nederland, 59,5% niet in Suriname en 63,3% niet in Brussel). In Friesland vinden meer moedertaal- en niet-moedertaalsprekers van wel (37,0% resp. 40,9%) dan van niet (32,6% resp. 38,6%). In Vlaanderen vinden meer moedertaalsprekers van wel (44,0%) dan van niet (36,1%), maar meer niet-moedertaalsprekers van niet (55,5%) dan van wel (29,6%).

Tot slot is het maatschappelijk draagvlak voor het gebruik van een andere instructietaal dan Nederlands voor niet-taalvakken in het hoger onderwijs in 2020 overal ongeveer gelijk gebleven. Bij de moedertaalsprekers zijn vooral de Brusselaars positief (87,7%), gevolgd door de Friezen (76,4%), de Vlamingen (76,1%), de Nederlanders (61,6%) en de Surinamers (54,8%), bij de niet-moedertaalsprekers zijn dat vooral de Friezen (81,8%), gevolgd door de Nederlanders (75,9%), de Brusselaars (74,6%), de Vlamingen (73,1%) en de Surinamers (41,7%).